Eerst bespraken we wat iedereen aan moest. Niet te mal, want het was maar een toneelstukje van vijf minuten. De vrienden van Jezus konden bijvoorbeeld wel in hun gewone kleren. Maar Jezus zelf zou een baard opgeschminkt krijgen. Verschil moet er wezen.
“Meester,” zei de jongen die Jezus was, “wij hebben thuis
een baard in onze verkleedkist. Mag ik die meenemen? Het is een baard van
Sinterklaas.”
Hoewel Jezus pas 33 of 34 jaar was in dit verhaal leek die
baard me geen bezwaar. Leeftijden in de Bijbel moet je altijd met een korreltje
zout nemen.
“En de engelen mogen van die vleugeltjes op hun rug. Wie
heeft er thuis van zulke vleugeltjes?”
Een paar meisjes staken hun vinger op. Engel nr. 2 vroeg: “Mag ik dan ook mijn toverstafje
meenemen?”
Ik legde uit dat een engel iets anders was dan een toverfee.
Ook moest ik vertellen dat de paashaas in het hele stuk niet voor zou komen.
Het was maar goed dat ik erbij was, anders zou het een bijzonder toneelstukje
worden.
We gingen voor het eerst repeteren. In het begin deed
iedereen leuk mee, maar na een tijdje was de concentratie weg. Vooral de jongen
die Jezus speelde deed niet leuk meer mee en hij zat steeds te ouwehoeren met
de Romeinse soldaten die op het punt stonden om hem bij Pilatus te brengen.
Ik besefte ineens dat je sommige zinnen maar één keer in je
leven ongestraft kan zeggen en ik greep mijn kans.
“Wie ik nu nog hoor kletsen, die gaat maar even naar de
gang,” zei ik. “Dat geldt voor iedereen – ook voor Jezus.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten